<< terug naar In de pers

“De Leeswolf” 2013 19e jaargang nr.2

AD DE VISSER Viceversa

Met boeken als De tweede helft: beeldende kunst na 1945, Hardop kijken en Kunst met voetnoten heeft kunstdocent Ad de Visser naam gemaakt als gids bij het bekijken en begrijpen van kunst. Met Viceversa waagt hij zich aan een uitgebreid overzicht van de hele westerse kunstgeschiedenis, de architectuur inbegrepen. Dat laatste behoefde nauwelijks verantwoording. Altijd waren architectuur en beeldende kunst nauw verweven - of je nu denkt aan de friezen op een Grieks fronton, de kapitelen in een middeleeuwse kerk of een modernistisch fenomeen als het Bauhaus- en didactisch is hun verstrengeling van onschatbare waarde. De focus op de westerse kunstgeschiedenis vanaf Grieken en Romeinen verbaast in deze tijd van globalisering en aandacht voor (ook prehistorische) archeologie misschien meer. Om de gewenste diepgang te kunnen behouden en niet alleen de hoogtepunten te bespreken, kunst en architectuur in te bedden in de cultuurgeschiedenis en de telkens heersende opvattingen over kunst en kunstenaar, te wijzen op verbanden met filosofie en literatuur en het boek bovendien ruim te illustreren, was uiteraard beperking nodig. Het boek heeft nu al een vrij kleine letter, een heel ruime zetbreedte en een lijvige omvang. De talrijke illustraties (meer dan 3300) vallen aanvankelijk ontgoochelend klein uit. Het postzegelformaat wordt gelukkig door scherpte gecompenseerd en vooral door het surplus dat de auteur weet te bereiken door telkens vijf of zes plaatjes op een rijtje naast elkaar te zetten. Hier kan De Visser volop laten spelen wat überhaupt het eigene aan zijn kunstgeschiedenis is: reizen in de tijd, aantonen dat het verleden doorwerkt, hernomen wordt en dat wat schijnbaar volledig nieuw is oudere wortels heeft. Hoewel de opzet klassiek chronologisch is, in zeven grote hoofdstukken, doorbreekt hij geregeld de chronologie om vruchtbare vergelijkingen te maken of te wijzen op verborgen onderstromen in de kunsthistorische ontwikkeling. Hij licht bijvoorbeeld het verband toe tussen de idealisering in het klassieke Griekse beeldhouwen en de conceptuele kunst, wijst op de parallellen tussen het hellenisme en het postmodernisme of tussen het vroegmoderne bouwen in de Verenigde Staten en Mies van der Rohes Martin Luther King Jr. Memorial Library als een voortgaande 'gestripte versie' van het palazzo uit de renaissance, of nog op de gelijkenis tussen plattegronden van enkele villa's van Palladio en de minimalistische structuren van Donald Judd, de compositie bij Vermeer en Mondriaan. Bovendien bevatten de plaatjesreeksen af en toe ook 'niet-artistiek' materiaal zoals een still uit een populaire film of het stoelenschema dat gehanteerd werd aan het hof van Versailles. Wie geïntrigeerd is door de kleine afbeelding (telkens genummerd met een Romeins cijfer, gevolgd door Arabische). kan ze allemaal in groot formaat op de bijbehorende website www.viceversa-addevisser.nl bekijken. De wisselwerking tussen plaatjes en tekst is overigens optimaal. Zo toont de buitenzijde van de Tuin der lusten overtuigend hoe de schilder Jeroen Bosch tussen middeleeuwen en renaissance staat.

De Visser schrijft zakelijk en to the point en verwerkt zijn eruditie op onnadrukkelijke wijze. Het is indrukwekkend hoeveel hij in kort bestek kwijt kan, bijvoorbeeld over de David van Michelangelo: 'Door het ontbreken van zijn tegenstander, Goliath, is David geen strijder en overwinnaar in concreto, maar iemand die in het krijt treedt tegen elk onrecht, welk dan ook. Met het hoofd van een Apollo en het lichaam van een Hercules is het beeld een cumulatie van álle heldhaftigheid van álle helden, menselijk in vorm, maar bovenmenselijk in volmaaktheid van geest, lichaam en ziel, en zette het de toon voor het cinquecento, de hoogrenaissance – uitstijgend boven de imitatie van de natuur en vertoevend op een hoger plan van vergeestelijking.' Hij citeert uit filosofische, artistieke en literaire bronnen zoals Plato, Leonardo da Vinci, Vasari, Winckelmann, Kandinsky en Proust. Vaktermen worden in de tekst gecursiveerd en helder uitgelegd, in de voetnoten krijg je bovendien uitleg van mythologische, bijbelse en historische verwijzingen, etymologische verklaring en/of vertaling van vreemde woorden, verwijzingen naar filmpjes op het internet enzovoort. Uiteraard valt er ook wat aan te merken: soms is de karakterisering van een kunstwerk, stroming of kunstenaar te beknopt: het Pergamonaltaar, art nouveau en Jugendstil worden wel erg vlug afgehandeld. Soms mis je namen, bijvoorbeeld Egon Schiele en Adolf Loos. Hier en daar valt het niveau van de bespreking tegen: Van Gogh krijgt veel ruimte, maar die wordt hoofdzakelijk biografisch ingevuld, terwijl er zoveel over zijn schilderwijze te zeggen valt. Verder zijn er zet- en spelfouten en enkele schoonheidsfoutjes in de toeschrijving van de afbeeldingen. In zijn geheel echter is deze actuele en oorspronkelijk Nederlandse kunstgeschiedenis een prestatie van formaat.

[Erik de Smedt]


<< terug naar In de pers