<< terug naar In de pers

 

NRC Handelsblad

Luyten, Maisie, Kafka

NRC gaat uit

Joyce Roodnat

Op een muur in Amsterdam vragen zwarte letters: Does art solve problems? Ik stap van mijn fiets, zo vaak stelt graffiti geen zinnige vragen. Eerst denk ik van wel. Maar nee. Kunst lost niets op. Is een kunstwerk goed, dan máákt het problemen.

Neem de video-installatie Levenswerk van Margriet Luyten in het Tilburgse museum De Pont: korte, spannende indrukken van negen bejaarde kunstenaars die de dood provoceren door springlevend te zijn. „De tijd stil laten staan lukt me niet”, zegt Armando, „maar ik probeer het altijd weer”. Vijf van Luytens negen geweldenaars zijn inmiddels toch gestorven. En nu hoop ik, nee, wíl ik dat we de anderen mogen houden. Dat is het probleem waar dit werk me mee opzadelt.

Of neem de film Child’s Pose. Luminita Gheorghiu wringt grandioos alle mogelijkheden uit haar rol van een welgestelde vrouw in Boekarest. Met haar connecties krijgt die alles voor elkaar, behalve een relatie met haar volwassen zoon. Die rijdt een dorpskind dood, wat hem duur kan komen te staan, maar dat gaat zij voor hem oplossen. In haar bontjas. Het probleem is dat ik die vrouw niet onsympathiek kan vinden. Integendeel. Ze raakt me zo diep dat ik na afloop van de film verward naar buiten stuiter.

Waarom is de Henry James-verfilming What Maisie Knew een stuk minder? Hij heeft veel te bieden, met als toppunt een onwaarschijnlijk goed acterend zevenjarig meisje als Maisie. De goddelijke Julianne Moore speelt haar moeder: een rockster die het moederschap niet opbrengt. Dat ligt, als je even oplet, genuanceerder en haar smartelijk afzien van de moederrol – vreselijk ondanks alles – had het besluit van de film kunnen zijn. Maar Maisie wordt nadrukkelijk gered door haar twee babysitters. Die vinden ook nog eens samen de liefde waarmee ze volwaardige pseudo-ouders worden. Probleem weg, zegt de film. Klaar!

Nou nee. In de roman loste Henry James weinig op voor Maisie, hij keek wel uit. Is een happy end dan nooit mogelijk? Zeker wel, maar niet als de kortste weg naar dat einde.

Over problemen gesproken – de roman Het proces van Franz Kafka is een en al schreeuwend probleem. Het begint met „Iemand moest geroddeld hebben over Josef K…” Dan gaat het los en wel zo dat je vanaf het eerste moment weet dat je afstevent op de ondergang, terwijl je ook voortdurend het gevoel krijgt dat er met wat redelijkheid nog van alles te redden valt. De machteloze K. wordt verpletterd, niet uit wreedheid maar door bureaucraten die niet meer dan hun plicht doen. Zo sterk is de roman dat Kafka’s naam een adjectief werd. Heet iets „echt kafka” dan is er sprake van onrecht zonder uitweg. Wat Kafka’s roman tekortdoet, want die graaft dieper, met ontembare achtervolgingswaan en gefnuikte lustgevoelens voor alle personages.

Toneelgroep Oostpool maakte een theatervoorstelling van Het proces. Wil ik zien. Maar eerst even The Trial, Orson Welles’ verfilming uit 1962. Zijn beste film, vond Welles zelf, beter dan Citizen Kane. In Parijs, in de gangen, hallen en tunnels van het vervallen Gare d’Orsay, vertaalde hij Kafka’s literaire krachttoer naar filmbeelden die de verhoudingen tussen muren, meubilair en trappen zoek maken. Consequent drukken lage plafonds de personages de kop in. In die verstikkende omgeving kwellen slechtgeklede middelbare mannen met moeie koppen een aantrekkelijke en nadrukkelijk jonge K., gespeeld door niemand minder dan de sensuele zenuwpees Anthony Perkins. Ik kijk en ik denk: zo moet het. Kan niet anders.

Maar het kan wel anders. In Het proces volgens Oostpool, in de regie van Marcus Azzini, is het probleem niet claustrofobisch uitgedrukt maar via de pleinvrees die bij het toneel hoort. In de houvastloze, fluïde ruimte die een theaterpodium eigenlijk is, wordt K. gemangeld door een stel jonge mannen, in fleurige kostuums. Achteloos terroriserend. Overtuigd van hun superioriteit. Nog niet geneigd om zelf na te denken, dat doen jongens niet, dat is iets voor later, als ze groot en saai zijn.

Josef K. krijgt een advocaat toegewezen, een energieke jonge man op dunne benen. Zijn inbreng heeft geen enkel belang voor de zaak van K., daarom situeert Azzini zijn enorme monoloog gedurende de pauze. Het zaallicht gaat aan, het publiek gaat aan de koffie, de advocaat gaat door. Sommigen blijven kijken. Ik ook.

Het is geweldig. Wie dit mist, mist de beste scène van het stuk. Maar dat is niet mijn probleem.


Dit artikel is verschenen in het NRC Handelsblad van zaterdag 23 november 2013 op pagina 4

 


<< terug naar In de pers